Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5322

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-10-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers92114 / HA ZA 02-1542
Statusgepubliceerd


Indicatie

5:57 BW Recht van gebruik van noodweg over naburig erf


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak/rolnummer: 92114/HA ZA 02-1542 Uitspraak : 24 september 2003 Vonnis in de zaak van X, wonende te Z, eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. F.J. Boom te Arnhem, advocaat mr. A.C. van Schaick te Tilburg, tegen: Y, wonende te Z, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk, beiden te Arnhem, en de op verzoek van Y, ex art. 118 Rv. opgeroepen partijen 1. Z, thans K, weduwe van Z, wonende te Z, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk, beiden te Arnhem, 2. P, wonende te Z, gevoegde partij in conventie aan de zijde van X, procureur mr. J.Th.M. Palstra, advocaat mr. M.R.J. Baneke, beiden te Nijmegen, 3. S, wonende te Erlecom, gemeente Ubbergen, procureur mr. J.A.M.P. Keijser, advocaat mr. S.C.M. Nas, beiden te Nijmegen, 4. K, wonende te Z, procureur mr. J.A.M.P. Keijser, advocaat mr. S.C.M. Nas, beiden te Nijmegen. Het verloop van de procedure Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis van 12 maart 2003. De daarop gehouden comparitie van partijen ter plaatse, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Daarna hebben X, Y, P, S en K ieder een conclusie na comparitie genomen, Y onder overlegging van twee producties en P onder overlegging van een productie. Y heeft daarbij tevens haar eis in reconventie gewijzigd. Ten slotte is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1.1. X is sinds 10 juni 1996 eigenaar van de boerderij met bijgebouwen, ondergrond, erf en omliggende weilanden, plaatselijk bekend Erlecomseweg 16 te Erlecom, kadastraal bekend gemeente Ooij, sectie B, nrs. 2380, 166, 171, 494, 1222 en 798. Voordien had X het erf krachtens een pachtovereenkomst in gebruik. Deze pachtovereenkomst is aangegaan op 11 februari 1949. Daarvoor reeds hadden de ouders van X het erf in gebruik. X oefende ter plaatse, evenals zijn ouders voordien, het boerenbedrijf uit. In 1992 is hij gestopt met het houden van vee en nadien heeft hij zijn bedrijf beëindigd. X is voornemens de boerderij c.a. te verkopen aan B. 1.2. Het erf van X heeft geen eigen toegang tot de openbare weg of een openbaar vaarwater. 1.3. Y is eigenaar van de boerderij, plaatselijk bekend E. Zij heeft deze onroerende zaken in 1999 van haar ouders in eigendom verworven. Zij oefent daar een geitenfokbedrijf uit. 1.4. Van K (de moeder van Y) is eigenaar (gebleven) van een perceel kadastraal bekend gemeente B. 1.5. P is (onder meer) eigenaar van de percelen kadastraal bekend O. De vennootschap van P, W. P exploitatiemaatschappij B.V., heeft onder meer in eigendom het perceel kadastraal bekend R. 1.6. S is eigenaar van de percelen kadastraal bekend S. 1.7. K is eigenaar van het perceel kadastraal bekend K. Het geschil 2. X vordert te verklaren voor recht dat de eigenaar van de onder 1.1. omschreven onroerende zaken krachtens artikel 5:57 BW gerechtigd is tot het gebruik van het erf van Y om te komen en te gaan van het erf van X naar en van de Erlecomseweg. X heeft aan die vordering, naast de hiervoor weergegeven feiten, ten grondslag gelegd dat hij om van zijn perceel naar de openbare weg te komen al meer dan dertig jaar gebruik heeft gemaakt van de noodweg die via zijn perceel, het perceel van Y en een perceel dat in eigendom toebehoort aan Vierboom (nr. 1389) loopt en dat hem daarom via dat tracé een recht van uitweg toekomt. Volgens X dreigt Y de toegang over haar erf voor X ontoegankelijk te maken. Hij vordert daarom ook Y te verbieden de doorgang over haar erf voor de eigenaar van het onder 1.1. omschreven erf en de rechtmatige gebruikers daarvan te (doen of laten) blokkeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag. 3. Y heeft betwist dat aan X een recht van uitweg toekomt via het door hem genoemde tracé op gronden die hierna aan de orde zullen komen. Voor het geval dat wel zo is heeft Y in reconventie gevorderd, na wijziging van haar eis, deze uitweg te verleggen op grond van gewijzigde omstandigheden. Zij heeft voor deze verlegging een aantal alternatieve routes aangedragen. 4. X heeft de vordering in reconventie gemotiveerd weersproken. 5. K heeft de stellingen van X eveneens weersproken. Zij is (primair) van mening dat de uitweg van X over het perceel van P moet lopen. P heeft het standpunt van X onderschreven. Hij heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van X in conventie en tot afwijzing van de vorderingen van Y in reconventie. Ook S en K hebben de stellingen van X onderschreven. Zij hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Y in reconventie. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 6. Geen van de partijen heeft zich verzet tegen de wijziging van eis in reconventie door Y, zodat deze gewijzigde (grondslag van de) eis moet worden beoordeeld. 7. Tussen de partijen staat vast, zoals hiervoor al is vermeld, dat het erf van X geen eigen toegang heeft tot de openbare weg. Uitgangspunt voor de beoordeling van het geschil is dus het bepaalde in artikel 5:57 lid 1 B.W., waarin is neergelegd dat de eigenaar van het omsloten erf “van de eigenaars van de naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf (kan) vorderen”. Een zodanige vordering heeft X met zoveel woorden niet ingesteld, omdat hij zich op het standpunt stelt dat de in geschil zijnde weg op zijn laatst in de eerste helft van de vorige eeuw als noodweg is aangewezen. 8. X heeft daartoe, naast hetgeen hiervoor onder 2 is weergegeven, aangevoerd dat de rechtsvoorganger van Y (in het bijzonder mevrouw A) in de jaren vijftig de onderhavige weg als noodweg heeft aangewezen. Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft X (nader) aangevoerd dat al in de jaren dertig de uitweg over het erf van Y is aangewezen als noodweg. 9. Y heeft de stellingen van X gemotiveerd betwist. Zij heeft opgeworpen dat er tot 1975 alleen bestemmingsverkeer op het haar erf kwam en dat het erf van X tot dat jaar steeds via het erf van de steenfabriek ontsloten is geweest. Eerst toen P in 1975 de steenfabriek kocht is daar verandering in gekomen en is X de uitweg over haar erf gaan gebruiken. Volgens Y heeft zij zich tegen dat gebruik toen uitdrukkelijk verzet. Ook bij gelegenheid van de comparitie ter plaatse heeft Y betwist dat X ook al voor 1975 gebruik maakte van de noodweg over haar erf. 10. Gelet op deze gemotiveerde betwisting zal X zijn stelling, dat de in geschil zijnde weg in de eerste helft van de vorige eeuw als noodweg is aangewezen, hebben aan te tonen. X zal overeenkomstig zijn aanbod tot dat bewijs worden toegelaten. Daarbij wordt nog overwogen dat een eigenmachtig handelen door of namens de eigenaar van het ingesloten erf - waarvan volgens Y sedert 1975 sprake is - voor de aanwijzing van de noodweg niet voldoende is. Dat geldt ook wanneer de eigenaar van het ingesloten erf gedurende de voor verjaring vereiste tijd van dezelfde uitweg gebruik heeft gemaakt. 11. Als X slaagt in het hem opgedragen bewijs is zijn vordering in beginsel toewijsbaar. Reeds nu wordt overwogen dat het feit dat X in de afgelopen jaren geen of veel minder gebruik heeft gemaakt van de noodweg die beslissing dan niet anders zou maken. De oorzaak daarvan is niet gelegen in het feit dat een andere route naar de openbare weg beschikbaar is gekomen, maar valt te verklaren uit de omstandigheid dat X in 1992 zijn vee heeft weggedaan, zijn bedrijf daarna heeft beëindigd en sedert twee jaar niet meer op de boerderij woont. Die staat sindsdien leeg. Wel zal dan nog op de vordering van Y in reconventie moeten worden beslist. Zo nodig zal op deze vordering later worden ingegaan. 12. Hoger beroep van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 337 lid 2 Rv.). Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.) De beslissing De rechtbank, in conventie draagt X op te bewijzen dat de in geschil zijnde weg, die loopt over het perceel van Y, in de eerste helft van de vorige eeuw als noodweg is aangewezen, bepaalt dat, voor zover X dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getui-gen door de rechtbank (mr. D. van Driel van Wageningen ) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburg-straat 2-4 te Arnhem op een door de recht-bank vast te stellen datum en tijd, verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag- waarop dit vonnis is uitge-sproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhin-derdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advoca-ten in de maanden december 2003 tot en met februari 2004, waarna dag en uur van het getui-genver-hoor zullen worden bepaald, bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewij-zigd, verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegen-heid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen, verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgespro-ken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van X, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis, bepaalt dat voorzover de partijen in verband met de getuigenverhoren nog stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, in conventie en in reconventie verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis, houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003. De griffier: de rechter: Coll.: ED